dinsdag 2 juni 2009

Amen (Amanda en Mark in November)

Het regende en terwijl heel Vlaanderen nog lekker knus in het warme bed lag, strompelde Mark de trap af. Hij had er zijn buik van vol, trok de voordeur met een klap dicht, vond dat het nog niet de gewenste SMAK gaf en schopte met voldoening extra hard tegen de houten brievenbus langs het tuinpad. Het groene ding vloog metershoog de lucht in, onthoofdde de knalblauwe tuinkabouter en kwam tot stilstand in het bloemperkje waar Amanda zo trots op was. In één klap had hij drie dingen vernield die hij grondig haatte : de bouwvallige brievenbus waar toch nooit post voor hem lag (behalve kloterekeningen en klotereclame en klotedrukwerk), de lelijke tuinkabouter die hem steeds deed denken aan een kruising tussen Walter Capiau en de Grote Smurf, en ten derde de rode rozen waar hij zo’n afkeer van had. Terwijl hij door de motregen de troosteloze straten van Brussel inliep, besefte hij plots dat hij door zijn gewelddadige reactie eigenlijk vier dingen naar de maan had geholpen. Zijn relatie met Amanda kon hij nu ook wel vergeten, zeker na vannacht. Hij was er niet rouwig om, en waarschijnlijk zou zij het hem zoals altijd wel vergeven, maar ditmaal zou hij niet teruggaan. Hij veegde met een witte zakdoek het bloed van zijn handen en keek nog één keer terug. Genoeg was genoeg.

De eerste tranen begonnen over Amanda’s wangen te rollen, als ochtenddauw over de nerven van een herfstblad. Ze zag Mark in een taxi stappen, sloot de luiken van het raam en belde het kantoor op om zich ziek te melden.
‘Wat een smeerlap’, dacht ze, ‘met een wildvreemde vrouw dan nog’. Deze laatste opmerking deed haar even glimlachen, alsof ze opgelucht zou zijn als het haar beste vriendin was geweest ! Ze had de vorige avond in Marks jas een rekening gevonden van zo’n stoffig, vies hotel waar je kamers kan huren voor twee uren. Studio Paradiso heette dit oord des verderfs en ze had nog gedacht of gehoopt dat Mark wel met een ongeloofwaardige smoes op de proppen zou komen of gewoonweg alles ontkennen. Maar nee hoor, die hoerenloper had alles vanochtend doodleuk toegegeven en verteld dat die Natasja heel wat gewilliger was in bed. Amanda had toen het eerste en in dit geval ook beste voorwerp vastgegraaid en naar zijn hoofd gegooid. SMAK. De marmeren asbak trof doel en het bloed begon langzaam over zijn linkerwenkbrauw te druppelen. Strompelend bereikte hij de deur en liet haar alleen achter, alleen met haar gevoelens van schuld, eenzaamheid en droefheid. Ze kon maar niet begrijpen wat ze fout had gedaan en hoe het in godsnaam zo ver was gekomen. Ze liet zich op haar bed vallen en dacht aan vroeger, toen alles zoveel eenvoudiger was, toen alle beslissingen door haar moeder werden genomen nadat de politie papa was komen halen. Ze dacht weer aan papa en begon te huiveren.

Mark rolde een sigaret in de taxi en stapte uit aan de Beurs. ‘Brussel is niet meer zoals vroeger’, dacht hij weemoedig, en dit herfstweer deed zijn humeur ook niet veel goed. Tegenwoordig was het altijd te vroeg of te laat om ergens wat te drinken in deze pokkestad vol eurocraten die de straten van 9 tot 5 bevuilen met hun schurftige ideeën in hun etterende aktentassen. In de sjiekere cafés kon je misschien wel wat te drinken krijgen, maar hij vertikte het om in zo’n bekakte taverne binnen te stappen om met enkele Japanse toeristen aan een tafeltje te zitten. Hij wandelde de Grote Markt op en begon zijn sigaret te roken op de trappen van het Stadhuis. De buurtkroeg waar hij zich vroeger altijd ging bezatten, opende pas om 9 uur, en hij zocht een droog plekje onder de St-Michielstoren, symbool van het eeuwige gevecht tussen Goed en Kwaad, Juist en Fout, Verleden en Toekomst, Vergeten en Vergeven.

Terwijl hij de laatste restjes geronnen bloed met zijn zakdoek probeerde te verwijderen, maakte hij de balans op van zijn leven : een complete puinhoop, ruïnes van mislukte kansen en verbrande bruggen, een pad geplaveid met verkeerde beslissingen en onzekerheden.
Het leek wel alsof hij verdoemd was, alsof er ergens iemand was die hem bespiedde, en die alles wat hij aanraakte dadelijk vernietigde, zoals een jaloers jongetje dat het nieuwe, dure speelgoed van diens beste vriendje saboteert omdat hij van z’n ouders alleen maar een zak knikkers had gekregen. Ouders. Waarom dacht hij toch altijd aan zijn ouders als hij in de put zat ? Omdat ze hem altijd hadden voorgehouden dat hij een mislukkeling was ? Of eerder omdat hij zich schaamde voor zijn afkomst ? Allemaal vragen waarop hij elke keer weer nieuwe antwoorden vond, nieuwe beschuldigingen en verwijten. Hij voelde steeds vaker dat zijn leven één grote cirkel was die begon met die allereerste kreet, die doodsschreeuw toen hij uit zijn warme, veilige plek werd gerukt zonder dat zijn mening werd gevraagd, tot aan de dood, die doodsschreeuw als zijn lichaam uiteengereten zal worden door een op hol geslagen stier, een roofoverval of een gasexplosie. Hij was er zelfs van overtuigd dat, als hij in zijn slaap zou sterven, Magere Hein met een extra botte zeis door zijn vlees zou kerven. Hoe hij ook zou sterven, het zou geen prettige ervaring worden, zoveel was zeker.
Soms, wanneer hij zich goed voelde, dacht hij dat het noodlot eindelijk was overwonnen, dat hij de cirkel had doorbroken en het heft in eigen handen had. Dan kwam echter de realiteit die als een dief in de nacht opdook en met een of andere rotstreek zijn rust verstoorde. Soms was het een ongeluk geweest, of een sterfgeval, maar deze keer was het Natasja, een hoogst merkwaardige vrouw.

Natasja ontmoette Mark voor het eerst op een feestje bij Amanda, en het klikte dadelijk tussen hen. Zij was een donkere schoonheid met een zwoele stem, steeds gekleed in het zwart met een halsketting die over haar weelderige boezem hing. Mark dacht dat ze misschien joods was, want de halsketting leek een beetje op een Davidster. Hij zou voor haar de Tien Geboden overtreden hebben, wat hij dan ook prompt probeerde door diezelfde avond met haar in bed te duiken. Vrijen met Natasja was heel vreemd want sex werd een echte verslaving voor hem. Vroeger had hij nooit een sterk libido gehad maar vanaf die avond voelde hij zich herboren. Natasja gaf hem opnieuw zin in het leven, zin in sex, zin in avontuur. Hij verwaarloosde Amanda helemaal en kwam steeds later thuis. Natasja en Mark begonnen elkaar steeds vaker te ontmoeten, en steeds was het Natasja die het initiatief nam. Zo belde ze soms tijdens een belangrijke vergadering en beval ze Mark dadelijk naar een bepaalde plek te rijden. Hij verzon dan de meest stomme excuses om zo snel mogelijk de vergadering te kunnen verlaten. Hij was verslaafd. Hoe meer hij haar zag, hoe minder hij over haar wist. Hij kende haar familienaam niet, ze spraken steeds af in hotels of bij Mark thuis en hij wist zelfs niet eens of ze een auto had. En nu, op dit eenzame ogenblik, had hij haar broodnodig, maar waar kon hij haar vinden ?

Toen om 9 uur het café eindelijk z’n deuren opende, bestelde hij een Pernod en liep dadelijk naar de telefoon. Hij smeet een stuk van twintig in de gleuf en draaide het nummer van Thomas, een oude vriend die ook op dat beruchte feestje was uitgenodigd.
‘Hoi Thomas, hoe gaat het ? En met de kinderen ? Zeg, waarom ik je bel, herinner je je Natasja nog ? Die meid die op Amanda’s feestje was een paar maanden geleden. God, Thomas joh, zo’n zwart stuk, één meter zeventig, 24, een moordgriet. Wat bedoel je, je kent haar niet ? Ik heb er godverdomme twee uur mee liggen kletsen. Nee, ik heb nog niet gedronken ! Je wordt bedankt hoor, laat maar zitten’. SMAK

God wat was hij nerveus, zijn handen trilden en hij voelde zijn leven als een kaartenhuisje in elkaar storten. Weer een brug verbrand. Weer een dominosteen omvergeworpen. Hij probeerde nog iemand te bereiken die hem samen met Natasja had gezien, maar ook hier ving hij bot. Even dacht hij dat hij alles gedroomd had, maar dat kon toch niet. Alles bestaat wat een ander raakt. Trouwens, die bult boven zijn linkerwenkbrauw was heel reëel. ‘Kan je dat geloven’, dacht hij, ‘ik lig te rotzooien met de mooiste vrouw van het Westelijk Halfrond en niemand merkt wat, zelfs de vrienden van Amanda niet’. Amanda, natuurlijk ! Die had Natasja waarschijnlijk uitgenodigd op dat feestje ! De doffe herinneringen aan gisteren spookten opnieuw door zijn hoofd en hij had moeite om helder te denken. Steeds zag hij het gezicht van Natasja, die donkere ogen die hem steeds aankeken en hem hypnotiseerden zoals de Hoer van Babylon, die duivelse schoonheid die plezier schiep in het verleiden van godvruchtige mensen 5000 jaar geleden.

Hij had geen zin om nog een asbak te incasseren, dus draaide hij met bevende handen het nummer van Amanda. ‘Shit verkeerde nummer, rustig maar Mark, vriendelijk blijven en het adres krijgen van dat pokkewijf’. Wie was eigenlijk een pokkewijf ? Amanda of Natasja ? Op dat ogenblik dacht Mark aan allebei.
‘Ja, de telefoon gaat over, neem dan op trut, ik heb wel wat anders te doen’.
‘Hoi met Amanda. Dit is een je-weet-wel-wat en na de pieptoon kan je al je zorgen kwijt. Ik bel je straks terug’.
‘Niet te geloven’, dacht Mark, ‘alles zit met vandaag tegen’. SMAK
Er zat niets anders op dan terug naar huis te gaan en het adres van Natasja in Amanda’s agenda op te zoeken. Hij nam voor de tweede keer een taxi, nu in de omgekeerde richting, en gaf de chauffeur een fikse fooi. SMAK

Het eerste wat hem opviel waren de luiken die nog dicht waren. Hij belde eerst even aan om zeker te zijn dat ze niet thuis was en opende de deur. Voorzichtig liep hij de trap op, zijn eigen druppels bloed volgend tot in haar slaapkamer.
Eerst dacht hij dat ze sliep, zo rustig lag ze daar. Toen zag hij het lege doosje slaapmiddelen, en het briefje tussen haar handen. Het was een gedicht, eentje dat hij nog nooit gelezen had. Misschien had ze het zelf geschreven, misschien ook niet. Het eindigde met de woorden
Altijd november, altijd regen
Altijd dit lege hart, altijd’.
Hij belde de hulpdiensten die met loeiende sirenes kwamen aangereden en even later weer doodstil vertrokken, Mark achterlatend met een leeg hart.

Het is nu eind november, de chrysanten van Allerzielen zijn al verwelkt en de meeste graven liggen er onverzorgd en verwaarloosd bij, eenzaam wachtend op het volgende jaar. In de buurt van de treurwilg ligt een open graf, een gapende muil, een tunnel naar de cirkel waar het einde het begin wordt. Een terugkeer naar de Oermoeder waar alles is begonnen, terug naar de Aarde. As tot as, stof tot stof.
Tussen de graven door komt een zwarte auto aangereden, de bestuurder draagt een muisgrijs pak met grijze handschoenen en dito kepie. Mark staat wat verder, op een afstand, en houdt zijn blik gericht op de lijkwagen. De regen loopt over zijn wangen en vermengt zich onopvallend met zijn tranen. Het begint harder te regenen en hij begint harder te wenen.
Zijn adem verlaat zijn mond als pure nevel en begint een eeuwig leven te leiden. Plotseling merkt hij nog iemand anders die op een afstand de begrafenis volgt. Die zwarte gestalte, die mantel.... Hij rent naar haar toe, grijpt haar bij de schouder en ..
‘Sorry, ik dacht dat u iemand anders was’, zegt hij tegen de man die hem met zijn zwarte ogen lachend aankijkt.
‘Geeft niet hoor, de dingen zijn nooit wat ze lijken’, lispelt de man en hij neemt Mark bij de arm. ‘Wist u dat er volkeren zijn die denken dat de mist of de nevel eigenlijk verdwaalde zielen zijn die nooit rust vinden omdat ze God hebben afgezworen ?’
Mark schudde zijn hoofd maar de man ging verder. ‘Het leven begint bij het einde, Mark, ‘en eindigt bij het begin. Zonder einde geen begin, zonder begin geen einde. Het leven is één grote palindroom, je weet toch wat een palindroom is ? Het betekent dat het leven eigenlijk afgelopen is op het ogenblik dat je geboren wordt, en begint als je sterft, begrijp je me ?’
‘Hoe kent u m’n naam ? En wie bent u ?’
‘Ook ik ben het begin en het einde, Mark, alles is een cirkel. Nevel is de cirkel van leven, Dood is gewoon dooD, een Moord is een drooM, God is eigenlijk een hond, en jouw Natasja..... ben ik’.


AMEN

Frank Van Den Block
November 1996

Geen opmerkingen:

Een reactie posten